De auto is misschien wel het meest efficiënte en meest zelfstandige transportmiddel dat op land rijdt. De auto kan door de passagier bestuurd worden en wordt aangedreven door een motor, wat betekent dat er ook weinig mankracht voor nodig is. De naam ‘auto’ of ‘automobiel’ wordt voor dit voertuig gebruikt, omdat het voertuig ‘zelfrijdend’ is en geen menselijke aandrijving nodig heeft. Auto’s rijden voornamelijk met behulp van verbrandingsmotoren. Tegenwoordig worden er ook steeds vaker hybride aandrijvingen en elektrische aandrijvingen gebruikt.
De verbrandingsmotor, die op dit moment nog steeds het meest wordt gebruikt, werkt doormiddel van een brandstof als benzine of diesel, die bij tankstations te koop zijn.
Bijna alle automotoren zijn viertaktmotoren. Dit betekent dat de volledige cyclus van een dergelijke motor bestaat uit vier fasen.
1. Het opzuigen van een brandstof als benzine of diesel
2. Het samendrukken van de lucht binnen een cilinder, waardoor de temperatuur sterk toeneemt. Een benzinemotor maakt gebruik van een elektrische vonk om de brandstof te ontsteken en bij een dieselmotor ontsteekt de stof spontaan, door de hoge temperatuur.
3. Door de druk van de ‘ontploffing’ van het brandstofmengsel gaat de zuiger naar beneden en levert de motor arbeid. De auto komt zo dus in beweging.
4. De verbrande gassen worden uitgedreven via de uitlaat.
Omdat het veelvoudige gebruik van brandstofmotoren een negatief effect heeft op het milieu, is er een steeds grotere vraag naar elektromotors. Steeds meer autofabrikanten schakelen over naar een dergelijke motor.
Hybriden zijn ook een mogelijkheid om het negatieve effect op het milieu te verminderen. Een auto maakt dan gebruik van twee motoren: één verbrandingsmotor en één elektromotor. De elektromotor wordt binnen de stad gebruikt en de verbrandingsmotor buiten de stad.