Het afleggen van lange afstanden gaat vandaag de dag voornamelijk via de lucht. In 2014 was er voor het eerst spraken van het vertrek van meer dan 100.000 lijnvluchten per dag wereldwijd en vandaag de dag stijgt dit cijfer nog steeds. Het vliegtuig wordt dus in veelvoud gebruikt door een groot aantal passagiers dat iedere dag voor verschillende redenen naar andere landen reist.
Eeuwen geleden leken deze cijfers echter op een onhaalbare droom. Al vanaf het begin der tijden zijn mensen bezig geweest met het zoeken van manieren om vliegen mogelijk te maken, maar vaak werd er dan niet gezocht naar een manier om meerdere mensen tegelijkertijd van de grond te krijgen. De eerste experimenten waren voornamelijk gebaseerd op de vleugels van een vogel, waarbij mensen vleugels namaakten en ze aan hun eigen lichaam bevestigden.
Pas rond 1783 werd er een luchtballon ontworpen die meerdere mensen de lucht in kon helpen, maar deze methode was nauwelijks effectief. De ballon kon geen richting bepalen en daardoor kon dit niet worden gezien als een waardig luchtvervoermiddel.
De eerste vliegtuigen werden getest rond 1799 en in 1849 kon het eerste bemande ‘vliegtuigje’, een glider, de lucht in komen. Niet veel later werden er mogelijkheden getest om de vliegtuigjes op stoom te laten vliegen, maar deze mogelijkheden leken nauwelijks effectief. Deze vliegtuigjes konden namelijk niet goed bestuurd worden en waren onmogelijk voor piloten om te kunnen besturen.
De gebroeders Wright, bekend om de vondst van het eerste vliegtuig met motoraansturing, ontwierpen in 1905 de eerste effectieve ‘vliegmachine’. Deze vondst legde de grondslag voor het vliegtuig zoals hij nu nog steeds is.
Personentransport
Vanaf de jaren vijftig, door de snelheid en comfort, begon vliegtuigvervoer voor reizigers nog interessanter te worden. In 1960 werd door de KLM (Koninklijke Luchtvaart Maatschappij) de eerste vliegtuigverbinding tussen Amsterdam en New York gelegd. Deze afstand kon per vliegtuig in ongeveer zeven uur worden afgelegd.